Mededelingen van de kerkenraad
Voorzang: Psalm 79: 1, 4
Getrouwe God, de heidnen zijn gekomen.
Zij hebben stout Uw erfland ingenomen:
Jeruzalem, de tempel, Uw altaren,
’t ligt al verwoest door die geweldenaren!
Uw knechten zijn geveld
door hun verwoed geweld.
Hun lijken, onbegraven,
verzaden na hun dood
’t gediert’ in hongersnood:
en gier en kraai en raven.
Gedenk niet meer aan ’t kwaad, dat wij bedreven,
onz’ euveldaad word’ ons uit gunst vergeven.
Waak op, o God, en wil van verder lijden
ons klein getal door Uwe kracht bevrijden.
Help ons, barmhartig HEER,
Uw groten Naam ter eer;
Uw trouw koom’ ons te stade;
Verzoen de zware schuld,
die ons met schrik vervult,
bewijs ons eens genade!
Gelegenheid voor stil gebed
Votum en groet
Psalm 85: 1
Gij hebt Uw land, o HEER, die gunst betoond
dat Jakobs zaad opnieuw in vrijheid woont.
De schuld Uws volks hebt G’ uit Uw boek gedaan;
ook ziet Gij geen van hunne zonden aan.
Gij vindt in gunst, en niet in wraak, Uw lust,
de hitte van Uw gramschap is geblust.
O heilrijk God, weer verder ons verdriet,
keer af Uw wraak, en doe Uw toorn te niet.
Lezing eerste deel avondmaalsformulier
Psalm 57: 7
Uw goedheid, HEER, is groot en hemelhoog;
Uw waarheid reikt tot aan den wolkenboog.
Verhef U dan ver boven ’s hemels kringen:
Uw eer versprei’ haar luister in elks oog,
laat ieder die door heel de wereld zingen.
Gebed
Bijbellezing: Richteren 2
1 En een Engel van de HEERE ging van Gilgal naar Bochim en zei: Ik heb u uit Egypte geleid en u in het land gebracht dat Ik aan uw vaderen gezworen heb. En Ik heb gezegd: Ik zal Mijn verbond met u niet verbreken, voor eeuwig.
2 En wat u betreft, u mag geen verbond sluiten met de inwoners van dit land. Hun altaren moet u afbreken. U bent Mijn stem echter niet gehoorzaam geweest. Waarom hebt u dit gedaan?
3 Daarom heb Ik ook gezegd: Ik zal hen niet van voor uw ogen verdrijven, maar zij zullen u tot prikkels in uw zijden zijn, en hun goden zullen u tot een valstrik zijn.
4 En toen de Engel van de HEERE deze woorden tot alle Israëlieten gesproken had, gebeurde het dat het volk luid begon te huilen.
5 Daarom gaven zij die plaats de naam Bochim. En zij brachten daar offers aan de HEERE.
6 Toen Jozua het volk had laten gaan, waren de Israëlieten weggegaan, ieder naar zijn erfelijk bezit, om het land in bezit te nemen.
7 En het volk diende de HEERE al de dagen van Jozua en al de dagen van de oudsten die lang geleefd hadden na Jozua en die alle grote daden van de HEERE gezien hadden, die Hij voor Israël verricht had.
8 Maar toen Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van de HEERE, gestorven was, honderdtien jaar oud,
9 en zij hem begraven hadden in het gebied dat zijn erfelijk bezit was, in Timnath-Heres, op een berg van Efraïm, ten noorden van de berg Gaäs,
10 en ook heel die generatie met zijn vaderen verenigd was, stond er na hen een andere generatie op, die de HEERE niet kende, en evenmin de daden die Hij voor Israël verricht had.
11 Toen deden de Israëlieten wat slecht was in de ogen van de HEERE en zij dienden de Baäls.
12 Zij verlieten de HEERE, de God van hun vaderen, Die hen uit het land Egypte had geleid, en gingen achter andere goden aan, goden van de volken die rondom hen woonden. Zij bogen zich voor hen neer en verwekten de HEERE tot toorn.
13 Want zij verlieten de HEERE en dienden de Baäl en de Astartes.
14 Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël en Hij gaf hen over in de hand van plunderaars, die hen plunderden. Hij leverde hen over in de hand van hun vijanden van rondom, zodat zij niet meer konden standhouden tegen hun vijanden.
15 Overal waarheen zij uittrokken, was de hand van de HEERE tegen hen, ten kwade, zoals de HEERE gesproken en zoals de HEERE hun gezworen had. Zij kwamen zeer in het nauw.
16 En de HEERE deed richters opstaan, die hen verlosten uit de hand van hen die hen plunderden.
17 Zij luisterden echter ook niet naar hun richters, maar gingen als in hoererij achter andere goden aan en bogen zich voor hen neer. Al snel waren zij afgeweken van de weg die hun vaderen gegaan waren, toen die luisterden naar de geboden van de HEERE. Zíj deden zo niet.
18 En wanneer de HEERE voor hen richters liet opstaan, was de HEERE met de richter en verloste Hij hen uit de hand van hun vijanden, al de dagen van de richter, want het berouwde de HEERE vanwege hun gekerm over hen die hen onderdrukten en die hen in het nauw brachten.
19 Maar bij het sterven van de richter gebeurde het dat zij zich weer afkeerden en nog verderfelijker handelden dan hun vaderen, door achter andere goden aan te gaan, die te dienen en zich daarvoor neer te buigen. Zij gaven geen van hun daden op en evenmin hun halsstarrige levenswandel.
20 Daarom ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël, en Hij zei: Omdat dit volk Mijn verbond heeft overtreden, dat Ik hun vaderen geboden heb, en zij naar Mijn stem niet geluisterd hebben,
21 zal Ik ook geen enkel van de heidenvolken meer voor hun ogen verdrijven die Jozua heeft overgelaten toen hij stierf,
22 opdat Ik door hen Israël op de proef stel, om te zien
2 / 2 of zij de weg van de HEERE in acht zullen nemen door daarin te gaan, zoals hun vaderen die in acht genomen hebben, of niet.
23 Zo liet de HEERE deze heidenvolken blijven, door hen niet onmiddellijk te verdrijven en hen niet in de hand van Jozua over te geven.
Psalm 18: 0, 1, 2
Nu zal mijn ziel, nu zullen al mijn zinnen,
o God, mijn sterkt’, U hartelijk beminnen.
Mijn steenrots, burg en helper is de HEER,
mijn God, mijn rots, mijn zaligheid, mijn eer.
‘k Betrouw op God, Hij is mijn schild in ’t strijden,
de hoorn mijns heils, mijn hoog vertrek in lijden.
‘k Aanriep den HEER, Wiens lof mijn harp vermeldt,
en werd verlost van ’s vijands boos geweld,
De dood bracht mij, geboeid, in nare streken,
bij Belials verschrikkelijke beken.
Een helse band was om mijn heup gehecht,
en door den dood mij strik op strik gelegd.
‘k Riep tot den HEER, in ’t midden dier ellenden,
tot mijnen God, opdat Hij hulp zou zenden.
Mijn klaagstem drong tot in Zijn troonzaal door,
aan mijn geroep gaf Hij in gunst gehoor.
Toen beefde d’ aard’, al golvend als de baren.
Het hoogst gebergt’ werd op zijn grondpilaren
beroerd, geschokt, gerukt uit zijn gewricht,
door ’t vreeslijk vuur van Gods ontvlamd gezicht.
Prediking n.a.v. Richteren 2: 1 – 5
Psalm 108: 2, 7
Ik zal, o HEER, Uw wonderdaân,
Uw roem den volken doen verstaan;
want Uwe goedertierenheid
is tot de heemlen uitgebreid.
Uw waarheid heeft noch paal noch perk,
maar streeft tot aan het hoogste zwerk.
Verhef U boven ’s hemels kringen
en leer al d’ aard’ Uw grootheid zingen.
O God, die ’s lands benauwdheid ziet,
red toch Uw volk uit zijn verdriet.
Want ’s mensen heil is ijdelheid,
maar als Gods almacht ons geleidt
dan doen w’ in Hem de kloekste daân,
zodat wij duizenden verslaan:
want allen, die ons wederstreven,
zal Hij vertreden en doen sneven!
Dankgebed en voorbeden
Geloofsbelijdenis
Psalm 111: 3, 4
Hij maakte, Hij, die heerlijk is,
zijn wondren een gedachtenis.
Hij is barmhartig en genadig.
Hij gaf hun, die Hem vrezen, spijs.
En Zijnen groten naam ten prijs
gedenkt Hij Zijns verbonds gestadig.
Hij heeft de kracht Zijns werks getoond
aan ’t volk, waarbij Hij gunstrijk woont.
Hij gaf ten hunnen nutt’ en voordeel
hun d’ erve van het heidendom.
Des HEEREN werken zijn alom
en altoos waarheid, recht en oordeel.
Zegen
|